In het julinummer van KringNieuws verscheen deel 1 van dit artikel over kluizenaressen. In het septembernummer kan de lezer kennisnemen van deel 2. Er wordt specifiek ingegaan op de Bossche situatie. Wie waren deze vrouwen?
Rechts naast de Sint-Jan de Sint-Nicolaaskerk met kluis. Uitsnede van de kaart van Braun en Hogenberg van 1588.
Volgens Michel van Maarseveen gaan de meeste onderzoekers naar kluizenaressen ervan uit, dat deze vrouwen uit de betere kringen afkomstig waren. De schaarse gegevens die over hun sociale afkomst bekend zijn, wijzen in die richting. Ook voor Nederland lijkt dit op te gaan: van een aantal reclusen is bekend dat ze van adel of uit patriciërkringen afkomstig waren. De bronnen zijn echter dermate dun gezaaid, dat het maar de vraag is in hoeverre deze data representatief geacht mogen worden. Wanneer een kluizenares uit een laag sociaal milieu afkomstig was, zal zij daarvan geen sporen hebben nagelaten. Dat kluizenaressen uit de állerarmste lagen afkomstig waren, is echter ook niet waarschijnlijk. Zij konden doorgaans lezen, hadden dus enig onderwijs genoten. Voor hun godsdienstoefeningen bijvoorbeeld moesten ze volgens de reglementen van de Vughtse St. Petruskluis de beschikking hebben over 'devote boecken ende sermoenen'.
In zijn studie naar kluizenaressen in 's-Hertogenbosch en omgeving gaat Lucas van Dijck er op basis van de familienamen van deze vrouwen ervan uit, dat deze reclusen uit de meer eenvoudige families afkomstig waren. Van enkele kluizenaressen is bewezen dat zij eerst als begijn hebben geleefd en pas op latere leeftijd tot de insluiting overgingen.
In haar studie naar reclusen definieert Anneke Mulder-Bakker een kluizenares als volgt: een wijze, wat oudere (huis)vrouw van minstens veertig jaar, meestal getrouwd geweest, soms met kinderen, vaak afkomstig uit de nieuwe handelselites, de kluis lieten ze vaak bouwen van hun eigen geld, bijvoorbeeld uit een erfenis; ambitieuze vrouwen, die in de 17e eeuw directrices geweest zouden zijn van weeshuizen of gasthuizen; in de middeleeuwen waren die functies niet beschikbaar en was dit de aangewezen rol voor onafhankelijke vrouwen.
De Bossche kluis
Ook 's-Hertogenbosch kende zijn kluizenaressen. Op het plein dat nu Parade heet, lag in de middeleeuwen het Groot Begijnhof (opgericht vóór 1272). Het was een van de grootste begijnhoven van de Zuidelijke Nederlanden. Het omvatte het gebied van de huidige Parade, het theater en de Cavaleriestraat tot aan de Binnendieze. Alles met een hoge muur omsloten. De hoofdpoort was tussen de Sint-Janskerk en de huidige plebanie aan de Choorstraat, er was nog een kleine poort aan de Peperstraat. Begijnen hadden een status tussen die van kloosterling en leek in. Zij legden wel een gelofte van gehoorzaamheid en kuisheid af, maar niet voor eeuwig. Begijnen konden altijd het hof verlaten, een gelofte van armoede ontbrak geheel. De begijnen mochten een eigen kerk, kerkhof en priester hebben. In 1304 kwam hun driebeukige Sint-Nicolaaskerk gereed.
Binnen dit begijnhof bevond zich ook een kluis. Deze was gebouwd tegen het koor van de Sint-Nicolaaskerk. De oudst bekende gegevens over de Bossche kluis dateren van 1372. In dat jaar kreeg een niet met name genoemde bewoonster van de kluis 'reclusa in orto beghinarum' (een kluizenares op het begijnhof) een testamentair legaat. Op de kluis stond de Latijnse en Middelnederlandse tekst: 'Conserva mummum litis, pestis et honoris. Eenen stuver ter noot, ter doet ende ter eeren'. De strekking van deze spreuk schijnt te zijn: 'Bewaar steeds een stuiver in het uiterste geval om niet in verlegenheid te komen in geval van een proces (litis), ten tijde van pest (pestis) en als geschenk (honoris).
Leefregels
Al diegenen die als kluizenares wilden leven, moesten dat doen overeenkomstig de regels van de H. Gregorius. Zij genoten tevens een volle aflaat, verleend door dezelfde paus Gregorius. Deze regels zijn gepubliceerd in de 'Analecta' van Gijsbertus Coeverincx, ze golden voor de kluizen in 's-Hertogenbosch, Oss en Driel. Lucas van Dijck heeft ze als volgt in eigentijdse bewoordingen weergegeven.
1. | In een kluis voor mannen mogen geen vrouwen, in een kluis voor vrouwen mogen geen mannen komen. Een uitzondering kan zijn de priester, die de sacramenten van biecht en eucharistie bedient. |
2. | Afgezien van onderkleding moet de kleding en het beddengoed bestaan uit witte, zwarte of grijze stof, terwijl linnengoed verboden is. |
3. | De Metten worden gebeden om middernacht, de Prime en de Terts worden samen gelezen, zo ook de Sext en de None. De Vespers en de Completen op de goede tijd. |
4. | Na de Completen wordt niet meer gesproken noch gedronken. Wel mag men dan nog bidden. Vanaf zonsondergang tot zonsopgang mag met niemand gesproken worden. |
5. | Voor en na de maaltijd bidde men drie Onze Vaders en drie Wees Gegroeten. Het voedsel dat overblijft geve men aan de armen. |
6. | Voor het slapengaan en voor het opstaan bidde men drie 'venien' en drie Onze Vaders. |
7. | Koper, blik- en tinwerk is overbodig en mag men niet gebruiken. Als het al aanwezig is, moet men het als Godsgeschenk gebruiken in een mentaliteit van onthechting. |
8. | Eten en drinken dat aangeboden wordt moet als Godsgave worden genuttigd overeenkomstig de kerkelijke voorschriften. |
9. | Indien de kluis vervallen is, zal de bewoonster of bewoner niet zonder verlof van de bisschop een andere huisvesting zoeken. In zo'n geval zal hij of zij direct naar een andere kluis gaan op straffe van de pauselijke ban. |
10. | Voor ieder venster zal een zwart gordijn moeten hangen om onzichtbaar te zijn. Men moet te allen tijde onzichtbaar blijven. |
11. | De kluizenaar of kluizenares belooft gehoorzaamheid aan God en de kerkelijke instanties, mag alleen ingesloten worden indien er geen andere natuurlijke bindingen bestaan, wederom op straffe van pauselijke ban. |
12. | De kluizenares of kluizenaar belooft geestelijke en materiële armoede. De plaatselijke pastoor heeft de zorg voor deze regels en bezit de sleutel van de kluis. |
| 3 |
13. | De geest van afzondering is wezenlijk, ook als de kluis door twee personen bewoond is. Binnen de kluis moeten zij min of meer gescheiden leven. |
14. | De geest van armoede hoeft niet te verhinderen, dat er hulp van buiten wordt gegeven in de vorm van 'onderstant'. |
15. | Wie de kluis of de bewoners ervan kwaad doet gaat in de ban, de Paus alleen kan de boosdoener hieruit ontslaan. |
Bossche kluizenaressen
Het beeld van de kluizenares Alyt Ponciaens bij de Utrechtse Jacobikerk.
Door de studie van Van Dijck kennen we een aantal van de kluizenaressen bij naam. Heilwig Hendriksdr. Hoets bewoonde dertig jaar de begijnhofkluis, haar overlijden werd gememoreerd in de rekening van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap van 1460-1461. Na haar dood werd de kluis bewoond door Aleid, dochter van Gerrit van Buren. Twee keer gaf zij een volmacht aan een priester, ter behartiging van haar wereldse zaken. Op zondag 15 november 1590 werd Weindelmoed van Grave letterlijk ingemetseld. In 1494 gaf ook zij een volmacht aan een priester. Voor dergelijke volmachtakten werden de kluizenaressen tijdelijk ontheven van hun clausuurplicht teneinde voor de schepenen van de stad te kunnen verschijnen. In 1493 was sprake van een 'oudste kluizenares'. Van Dijck veronderstelt dat vanaf dat tijdstip er minstens twee kluizenaressen op het begijnhof waren. Het is niet bekend of de vrouwen hebben samengewoond, of dat het begijnhof over twee aparte kluizen beschikte. Een bekende kluizenares, Claarke Sandersdr. van Oss, deed haar intrede in de Bossche kluis op 8 juli 1527. In 1546 liet zij zich inmetselen in de Osse kerkkluis, bijna vijftig jaar heeft zij in haar onderkomen gewoond. Over de kluizenares Margaretha Jansdr. van Erp is wat meer bekend. Zij werd op 14 juli 1534 officieel ingesloten door de vicepastoor van Den Bosch, Laurentius Cuijpers. Op 18 september van dat jaar verscheen zij voor de schepenen om aan de trompetter Laurens Gerrits volmacht te verlenen haar zaken te behartigen. Dat gold zowel haar persoonlijke rechten en goederen, als die van de kluis. Waarschijnlijk waren er in die periode geen 'magistri' (meesters of bestuurders) van de kluis, die zich verantwoordelijk wilden stellen voor de inkomsten en uitgaven en voor de levenswijze van de kluizenares. Zij overleed rond 12 april 1557. Haar opvolgster, Johanna Gerritsdr. van Ochten, ook wel Van Thiel genaamd, werd door de heer Walterus van Heeze namens de bisschop van Luik in dat jaar ingesloten. Uit de oorkonde blijkt dat er sprake was van 'rectrices', bestuursters van het begijnhof die de keuze van een nieuwe recluse meebepaalden. In 1583 werd Maria Rutgersdr. Rutgers ingesloten. Zij was eigenlijk voorbestemd voor de kluis te Driel, maar die moest gerestaureerd worden. De laatst bekende recluse in 's-Hertogenbosch was Margriet van Bakel. In een testament van 22 december 1605 wordt zij met een legaat bedacht. In 1630 is er nog wel sprake van de meesters van de kluis, maar dat hoeft niet te betekenen dat de kluis nog bewoond was. Volgens Kappelhof was een van de laatste kluizenaressen in de Vughtse kluis Heijltje Versteen, die deze in 1673/74 nog bewoonde.
Samenvatting
Met de opkomst van de steden ontstond rond 1100 het fenomeen van de stadskluizenares. Deze vrouwen zonderden zich niet langer in kloosters af, zoals nonnen, maar kozen voor een religieus
| 4 |
In deze kluis aan het koor van de Nieuwe Kerk te Delft leefde kluizenares Truijdesuster van 1411 tot 1459.
leven, midden in het bruisende centrum van de stad. In de middeleeuwse steden was het reclusendom vooral een zaak van vrouwen. Mannen die dit ideaal nastreefden, konden geestelijke worden of toetreden tot een bedelorde of de kartuizers. Het ontstaan van de stadskluizenares past in het beeld van de opkomst van lekenvroomheid vanaf de 12e eeuw. Steeds meer gewone mensen gingen zich bezighouden met religie, ook buiten de officiële instituties van de kerk. Zo waren er de begijnen, die wel een religieus leidden, maar zich niet bij een klooster aansloten. Evenals de volgelingen van de spirituele beweging van de Moderne Devotie van Geert Grote (1340 - 1384), die enorm populair werd.
Kluizenaressen waren geen randverschijnsel: in de opkomende middeleeuwse steden van Noordwest-Europa hebben honderden vrouwen zich vrijwillig laten inmetselen en ze hadden invloed. Met de insluiting in de kluis nam de vrouw afstand van het aardse leven, om zich te wijden aan God. De stedelijke bevolking, inclusief de stadselite en de plaatselijke geestelijkheid, zagen de kluizenares als bemiddelaar tussen hemel en aarde. Deze bijzondere positie gaf de reclusen veel aanzien en maakte hen tot een religieuze autoriteit. Ze ontwikkelden zich meer dan eens tot invloedrijke personen met een prominente plaats in de stadssamenleving.
Na het Concilie van Trente (1545 - 1563) verdwenen de kluizenaressen langzaam van het stadstoneel. Aan het einde van de 16e eeuw vond het Vaticaan dat vrouwelijke geestelijken thuis achter de muren van een klooster hoorden en niet in het openbare leven van een stad. In de steden ten noorden van de grote rivieren was na het tweede kwart van de 16e eeuw geen kluizenares meer bekend. In de gebieden onder de rivieren kwamen reclusen tot in het derde kwart van de 17e eeuw nog voor. De militaire successen van Frederik Hendrik en het toevoegen van de veroverde zuidelijke gebieden aan de protestantse Republiek der Verenigde Provinciën deden tenslotte ook hier de kluizenaressen verdwijnen.
| 5 |